Vroege Vogels: Lies Visschedijk over egels
Ik wil graag een pleidooi houden voor rotzooi in de tuin. Laat composthopen liggen, gooi dooie bladeren onder de heg en leg afgeknipte takken achterin je tuin. Vind je troep een deprimerende aanblik of heb je een partner die van opruimen houdt en zijn of haar pennen recht en op een rijtje legt voordat hij of zij gaat slapen? Zorg dan dat er een paar plekken heel netjes zijn. Het gazon bijvoorbeeld. Als je het gras maait ziet de rest er al ineens heel rustiek uit. Net zoals wanneer je net naar de kapper bent geweest: Dan let niemand erop dat je je teennagels al negen weken niet meer geknipt hebt, of dat je je bed al twee maanden niet hebt verschoond.
Natuurlijk is het fijn als deze mensen een partner hebben die tegen hen zegt, jeetje, wat stinken je voeten verschrikkelijk, ga maar even lekker douchen, maar andersom, en zeker in de tuin, moeten de mensen die overal round up strooien tegen het zevenblad, die elk jaar de hardhouten schutting lekker in de carboleum zetten, of die zeuren over overhangende takken of rottend fruit op de grond eens even goed naar de viezeriken luisteren. En nooit, nooit mogen deze mensen slakkenkorrels strooien. De beste slakkenverdelger komt namelijk, als er rotzooi is, graag bij je op bezoek. De egel.
Altijd als ik een egel zie, verbaas ik me erover hoeveel herrie ze maken. Als een tank doorkruisen ze snuivend de struiken. Een egel in de tuin is het toppunt van gezelligheid. Als je ’s avonds in de tuin zit met de krant, en je hoort een egel scharrelen, achter tussen de troep, dan roept dat hetzelfde gevoel op, als wanneer je, toen je nog klein was, je moeder in de keuken hoorde scharrelen terwijl jij in bed tevreden lag te luisteren. Overigens kan een egel voor misverstanden zorgen.
Een paar weken geleden werd ik ’s nachts wakker. De balkondeuren stonden wijd open. Beneden hoorde ik geschuifel. In m’n onderbroek, met een honkbalknuppel sloop ik naar de keuken, en vond daar de buitendeur wijd open, de portemonnee van mijn man op de grond, alle pasjes eruit, en buiten kraakte de heg. De inbreker was ervandoor. Ik hoorde nog meer geritsel, binnen. Nog een inbreker misschien? De politie kwam, de kinderen werden slapend naar buiten gedragen, en het huis gecontroleerd. Niets. In de dagen erna was ik bang. Heel bang. Zo bang, dat ik niet meer alleen durfde te slapen.
Een paar dagen terug zat ik ’s avonds laat, alleen, met thee op het stoepje bij de voordeur me enorm te verheugen op de nacht. Plotseling klonk er een geweldig gekraak. Het leek wel alsof er een guerillastrijder in het plantsoen stond. Na een hartverlamming sloop ik wat dichterbij, en jawel: Een egel.
Het mooie van angst is dat, als je moet lachen, hij meteen op de vlucht slaat. Elke keer als ik die nacht bang was, probeerde ik aan de egel te denken. Die was toch ook niet bang? Niet dat ie daar geen reden voor heeft. Auto’s rijden 200.000 keer per jaar over een egel heen. Overal liggen parasieten op de loer. Door het eten van slakken en torren krijgen egels veel wormen binnen. Spoelwormen, lintwormen, iedereen profiteert mee. Tussen zijn stekels hebben luizen, mijten en teken een warm, gratis, mobiel wegrestaurant. Als wij weer eens zeuren over luizen op de basisschool, of over muggen in de slaapkamer, denk dan maar even aan de egel. Die kan zich niet eens krabben.
De egel komt steeds dichterbij en zit nu ook veel in de tuin, tot mijn onuitsprekelijk geluk. Kijk, hij is geen bewaker met een flink end hout in zijn hand, maar het is zoveel beter dan niks. En dat is al heel wat.
(Met toestemming overgenomen van Vroege Vogels)